Wettelijk bewijsvermoeden voldoende voor aansprakelijkheid mede-beleidsbepaler
De aansprakelijkheid van een rechtspersoon die bestuurder is van een andere rechtspersoon rust ook hoofdelijk op een ieder die ten tijde van het ontstaan van die aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Het is echter niet altijd even duidelijk in welke gevallen een persoon kwalificeert als een (mede-) beleidsbepaler. Daarnaast is het – zeker in concernverhoudingen – lastig om aan te tonen dat een (rechts)persoon (mede) het beleid heeft bepaald van een al dan niet in staat van faillissement verkerende rechtspersoon.
Het beleid in concernverhoudingen is gegrond op feitelijke gezagsverhoudingen terwijl richtlijnen vaak informeel van aard zijn.Misbruikwetgeving is niet geschreven voor concernverhoudingen. Daarom wordt er voor gepleit om voor concernverhoudingen een weerlegbaar bewijsvermoeden in de wet op te nemen. Het weerlegbaar bewijsvermoeden betreft namelijk slechts de kwalificatie als (mede-)beleidsbepaler. Om tot een aansprakelijkheid te kunnen komen, moet daarnaast ook nog onweerlegbaar zijn dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld én aannemelijk zijn dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Het bewijsvermoeden zou dan bijvoorbeeld als volgt kunnen luiden:“Behoudens tegenbewijs wordt de rechtspersoon die, voor rekening van haarzelf of van een dochter- of groepsmaatschappij, meer dan drie kwart van het geplaatste kapitaal van de (failliete) vennootschap verschaft of doet verschaffen, vermoed het beleid in die vennootschap te hebben bepaald dan wel mede te hebben bepaald.”
Die drie kwart van het geplaatste kapitaal sluit dan aan bij de regelingen voorspecial resolutionsenshadow directors in het Verenigd Koninkrijk. De standaardregel in het Verenigd Koninkrijk dat de aandeelhouders instructie- en initiatiefrechten hebben, is opgenomen in art. 4 van de Companies (Model Articles) Regulations 2008 (SI 2008/3229). Dat artikel bepaalt:“The shareholders/members may, by special resolution, direct the directors to take, or refrain from taking, specified action.”
Men zou zich ook kunnen afvragen waarom het weerlegbare bewijsvermoeden alleen betrekking zou moeten hebben op rechtspersonen, het zou immers ook op natuurlijke personen betrekking kunnen hebben. De verwachting is overigens dat in wet- en regelgeving steeds meer gekeken zal gaan worden naar de persoon die uiteindelijk “schuilgaat” achter de rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft zich met in het achterhoofd de Resort of the World/Maple Leaf gebogen over de vraag onder welke omstandigheden een onrechtmatig handelen of nalaten van personen door wie de rechtspersoon aan het rechtsverkeer deelneemt, als eigen onrechtmatig handelen aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Conclusie is dat beslissend is of dat handelen of nalaten in het maatschappelijk verkeer handelen of nalaten van de rechtspersoon zelf betreft. Dat geldt voor gedragingen van een bestuurder, maar de formele hoedanigheid van de handelende persoon is – aldus de Hoge Raad – niet beslissend voor de toerekeningsvraag.
We zien hier een duidelijke worsteling van de wetgever over hoe om te gaan met bepalen wie aansprakelijk is en waarom. Duidelijk is dat u er niet mee weg komt door het niet zijn van directeur, de formele hoedanigheid alleen is niet doorslaggevend.
Wilt u meer weten over aansprakelijkheid binnen concernverhoudingen? Bel ons voor het maken van een afspraak.